Moi (groet)

De groet moi(n) dient binnen de toeristenbranche als regionale merknaam. Embleem te Fehndorf, Haren (Ems), 2019
Moin-embleem te Norderhastedt, Kreis Nordfriesland, 2018
De groet moi(n) speelt tevens een rol in de jongerentaal in Noord-Nederland en Noord-Duitsland. Muurschildering in Groningen, 2020

Moi, ook moj, moin, mojn of moien, soms verdubbeld tot moin moin, is de alledaagse groet, die zich in de 20e eeuw vooral in Noordwest-Duitsland en Noordoost-Nederland heeft verbreid, en dan met name in de streken waar Nedersaksische dialecten worden of werden gesproken, maar ook in Finland, Luxemburg en delen van Denemarken, Polen en Zwitserland. In dialectwoordenboeken uit de 19e eeuw komt het woord hier nog niet voor. De eerste vermeldingen in Groningen dateren uit 1921 (môje) en 1931 (moi), in Drenthe uit 1930 (mojje) en in Oost-Friesland uit 1924 (moin). In Berlijn, Hamburg, Bremen en Oldenburg was de groet moin al rond 1890 gangbaar. Waarschijnlijk betreft het een groet die zich vooral verbreid heeft via de jongerentaal en (aanvankelijk) door mannen onder elkaar. Ook het militaire begroetingsritueel speelde hierbij een rol. De betekenis is daarbij verschoven van "goedemorgen" naar "goedendag" en "tot ziens".

Het gaat - net als bij de Nederlandse tegenhangers hoi, hallo en doei - vooral om een informele groet die zich van de oudere en meer formele aanspreekvormen onderscheidt. In Oost-Groningen raakte het woord vroegtijdig ingeburgerd. Daarentegen gold het moi-zeggen - volgens de taalkundige Siemon Reker - elders in de provincie Groningen nog rond 1980 als familiair. Ook in Drenthe gold het lange tijd als ongepast deze groet tegenover ouderen te gebruiken.[1] In Duitsland dateren de oudste voorbeelden uit de 19e eeuw; ze zijn afkomstig uit het Berlijnse stadsdialect en uit het groepstaal van jonge officieren en studenten. Ook daar was het nog omstreeks 1980 ongebruikelijk om meerderen op deze manier te begroeten.[2][3] Dat is sindsdien snel veranderd.[4] In Duitsland wordt de groet tevens in het publieke domein gebruikt.

De groet wordt sinds de jaren zeventig in verschillende streken opgevat als uiting van regionale identiteit en verbonden met begrippen als gelijkwaardigheid, kameraadschap, nabuurschap en gemeenschapszin.[5] Het is bij uitstek een democratische groet. De uitroep moin moin speelt daarnaast een belangrijke rol bij de toeristische marketing en in het merkmanagement, met name langs de Duitse Noordzeekust en in Hamburg. De groet wordt verder gebruikt in de stereotiepe beeldvorming over Noord-Nederlanders en Noord-Duitsers. In detectiveverhalen (de zogenaamde Ostfriesenkrimis) wordt de groet veelvuldig gebruikt om een couleur locale te creëren.

Het woord moi wordt in Nederland en in de Oost-Friese grensstreek uitgesproken als [mɔj]?.De Noord-Duitse variant moin wordt uitgesproken als [mɔːɪn]? of [mɔːɪŋ]?, Saterfries [mɔy̯n]?, het Deense mojn als [mʌjn]?. De Duitse vorm wordt soms verdubbeld tot moin moin ['mɔjn mɔːɪn]?, met de nadruk op de eerste lettergreep. Luxemburg heeft moien, Zwitserland de regionale vorm moin, Finland moi, Polen mòjn.

De herkomst van de groet moi(n) in omstreden. Naar alle waarschijnlijkheid is het afgeleid van de wijd verbreide groet "goedemorgen", waarvan verkorte vormen zich sinds het midden van de 19e eeuw in Duitsland, Nederland, Scandinavië en naburige regio's hebben verbreid. Vermoedelijk is het een leenwoord uit het Berlijnse stadsdialect. De stelling dat het woord moi(n) de (Nederlandse) wortel mooi ("aangenaam, goed") zou bevatten, geldt als onbewezen.

Het woord moet niet verward worden met moi, het Franse woord voor "mij", hoewel hetzelfde gespeld.

Vormen

Moin moin uithangbord in Hamburg, 2015
Installatie met de moien-groet in het Justus-Lipsius gebouw te Brussel tijdens het EU-voorzitterschap van Luxemburg, 2005

De groet moi(n) wordt gewoonlijk met hetzelfde woord beantwoord, waardoor een zekere gelijkwaardigheid tussen de sprekers wordt gesuggereerd. Taalsociologen noemen dit een "gekopieerde" of "reciproke" begroetingsformule (een echo-groet), die gebaseerd is op een symmetrische relatie tussen de sprekers.[6] Ook toonhoogte en intonatie zijn belangrijk: wie een groet beantwoordt, doet dat gewoonlijk op een iets lagere toonhoogte. De groet wordt uitdrukkelijk uitgesproken; de spreker heft zijn hoofd en zoekt oogcontact met degene die hij aanspreekt. Dat kan als confronterend worden ervaren en is soms ook zo bedoeld: de toevallige passant wordt nadrukkelijk begroet en er wordt een passende reactie verwacht. Bekenden worden vaak aangesproken met voor- of achternaam (moi, Derk! - moin, Koort! - Mojn, Blumann!). Bij goede bekenden kan dat worden weggelaten.

De dubbele vorm moin moin is iets minder direct; de persoonlijke uitroep wordt hier genuanceerd, de spreker neemt als het ware een voorschot op het antwoord van de ander. Moin moin kan echter ook dienen als antwoord op een eerdere groet moin, met name om te bevestigen dat men deze groet wel degelijk heeft gehoord.[7] Het gaat in alle gevallen om een spel van aanspreken en antwoorden, waarbij de verhouding tussen beide sprekers (vertrouwelijk, gedistantieerd, competitief of juist hiërarchisch) ter discussie staat. Er is geen moi(n) dat hetzefde klinkt.

In Nederland is de groet moi vooral in Groningen en Drenthe gebruikelijk.[8] Hij is sinds het einde van de 20e eeuw ook in grote delen van Overijssel, met name in Twente (moi(n)), en in de Achterhoek populair.[9][10] Daarnaast wordt de groet in een deel van de Stellingwerven (moj)[11] en in oostelijk Brabant (moi(n))[12] gebruikt. In Oost-Groningen wordt de uitspraak soms uitgerekt tot mojje (moijeuh), dat - net als het Nederlandse goeie morgen - tevens als uiting van verbazing of afschuw kan gelden. De korte vorm moi (1931) schijnt aanvankelijk typerend voor Noord-Groningen te zijn geweest.

In Noord-Duitsland klinkt de groet meestal als moin (ook als meun of moign geschreven), of wordt hij verdubbeld tot moin moin, hetzij als groet dan wel als antwoord.[13][14] In Zuid-Jutland (Denemarken) gebruikt men de groet mojn, doorgaans één keer achter elkaar, aan de westkust voornamelijk als afscheidsgroet. Ten zuiden van de Deense grens dient moin alleen als begroeting.[15] De dubbele vorm zou in Noord-Friesland veel gebruikt worden, deels onder invloed van het kusttoerisme. In andere streken, zoals Oost-Friesland en Dithmarschen, is het dubbele moin moin als dagelijkse groet minder gebruikelijk, zeker wanneer het om vreemden gaat.[16] In de regel wordt hij als te familiair ervaren. In Oldenburg zou hij alleen 's middags worden gebruikt.[17] Wijd verbreid zijn de humoristische anekdotes over zwijgzame kustbewoners die iemand die moin moin zegt voor kletsmajoor uitmaken.[18]

Verwante groetvormen zijn bekend uit omliggende regio's. De neiging om de beleefdheidsformule "goedemorgen" af te korten bestond in de meeste Germaanse talen. De korte groet ontstond doorgaans in de informele sfeer en werd tot ver in de 20e eeuw geregeld als onbeschaafd, autoritair of ongeïnteresseerd ervaren. Ook werden er grappen over gemaakt; in het Duits wordt wel gesproken over Morgenmuffel ("ochtenlucht").[19] De korte groet morgen! wordt in Duitsland in 1823 voor het eerst (spottend) beschreven;[20] in Engeland als morning! in 1838.[21] De verkorte Nederlandse groetvorm morgen! is niet eerder gedocumenteerd dan de tweede helft van de 19e eeuw.[22] Hieruit zijn weer informele vormen môgge (1900), môje (1904), mòjje (1927) en morrie (1931) afgeleid, die tot de straattaal werden gerekend.[23] Het West-Fries heeft de groet môj (1984, uit morrie),[24] het Twents en het Stellingwerfs morn (naast moi), het Afrikaans môre,[25] Papiaments mòru.[26] De Friese variant is moarn (1847); het gebruik daarvan gold nog rond 1900 in veel situaties als ongepast.[27]

Ook de Scandinavische talen kennen de verkorte groet morgen! of morgens (1847), kortweg morn of mors (1900), verdubbeld tot morn morn (1912) of mors mors (1941).[28] De groet wordt gebruikt bij het komen en het gaan, ook 's middags. In het Fins gebruikt men naast het Zweedse leenwoord morje(n)s (1887) tevens de korte vorm moi (1910) als begroeting, terwijl de dubbele vorm moi moi dient als afscheidsgroet.[29] Moi is hier waarschijnlijk een leenwoord uit het Nederduits. Dat is ook het geval bij het Kasjoebisch in Noordwest-Polen, waar de groet mòjn gebruikt wordt. Ook in het Lets werd tot 1945 de groet mojn of moins gebruikt. In het Luxemburgs kan moien (moije, moin) op ieder tijdstip van de dag worden gebezigd.[30] Hetzelfde geldt voor het Zwitserduitse moin of moinz.[31]

Verbreiding

Nedersaksisch taalgebied tot 1945. De groet moi(n) was aanvankelijk vooral verbreid in de noordelijke en oostelijke delen van het gebied.

Het groetwoord moi(n) heeft zich vooral vanuit het Nederduits verbreid, in wisselwerking met andere talen. De groet wordt vermoedelijk sinds de laatste decennia van de 19e eeuw gebruikt in het gebied rond Hamburg, Bremen en Oldenburg, in het Oostzeegebied en na 1900 ook in Groningen, Oost-Friesland, Sleeswijk-Holstein (met name in Noord-Friesland en de Duits-Deense grensstreek).[32] In Zuid-Jutland gebruikt men de vorm mojn. Rond 1900 was de groet tevens verbreid in Berlijn en andere grote steden, vooral onder jonge mannen, verder in het Baltische gebied, Oost-Pruisen, Mecklenburg en Pommeren (moin, mojn of morn), Zwitserland (moin) en Luxemburg (moien), maar alleen in de laatste regio en in de Zwitserse kantons Graubünden en Bern is het woord gangbaar gebleven.

Recenter is de verbreiding in Drenthe, Twente, Emsland, oostelijk Nedersaksen en (kennelijk opnieuw) in Mecklenburg-Vorpommern, vooral bij jongere generaties.[33][34] In het Zuidjutlands en in de Friestalige enclaves is moin evenens de gangbare groet geworden. De groet heeft een plek gekregen in de standaardtaal en wordt - vooral in Duitsland - veelvuldig gebruikt door sprekers die het dialect niet meer beheersen.

Als modewoord uit de jongerentaal heeft de kreet moin moin zich sinds de laatste decennia van de 20e eeuw over grote delen van Duitsland verbreid, onder andere via de cabaretier Otto Waalkes en de stripfiguur Werner, die steevast de groet moin gebruikt.[35] Binnen de Duitse Bundeswehr is de begroetingsvorm sinds 1987 bij het begroeten van een meerdere toegestaan, aanvankelijk uitsluitend voor Oost-Friezen.[36] In meerdere Noord-Duitse legeronderdelen begroeten officieren en manschappen elkaar bij het appel met moin.[37] In Sleeswijk-Holstein geldt moin ook als toost. Onder jongeren - met name in Hamburg - wordt tevens de vorm moinsen gebruikt. In de stad Groningen geldt dit voor de uitroep moi eem! Typerend voor Groningen is verder de invloed op de groet hoi, die hier sinds de jaren zeventig - net als moi - ook als afscheidsgroet wordt gebruikt, hetgeen elders in Nederland minder gebruikelijk is.

Tot 1920

De oudste vermelding stamt uit Berlijn, waar in 1828 wordt bericht dat officieren elkaar begroetten met moin! en moin moin! in de betekenis van "goedemorgen".[38] Het woord zal in de plaatselijke tongval als ['mɔʁjn̩]? zijn uitgesproken.[39] Ook de Bremense predikant Waldemar Sonntag noemt in 1889 de informele groet moi’n moi’n een voorrecht dat jonge officieren en studenten zich zouden hebben aangemeten.[40] Het gaat mogelijk om een variant van de toost Prosit, guten Morgen, die ook als begroeting werd gebruikt.[41] In Berlijnse studentenkringen was het rond 1900 gebruikelijk om mojn te roepen bij het proosten. DIt als antwoord op de toost prosit!.[42]

Vermoedelijk heeft heeft het woord moin zich - met de nauw verwante vormen moign en morjn - vooral via militairen, studenten, rondreizende handwerkers, kooplui en zeevarenden verspreid.[43] In het stadsdialect van Berlijn kende men al rond 1840 de begroeting n'moorjen of morjen! [ⁿmɔɐ̯jɘn]? (afgeleid uit ju(te)n morjen).[44] In Hamburg werd in 1857 'n morgen gebruikt,[45] op Helgoland al in 1848 kortweg morgen! (beide vermoedelijk uitgesproken als ['mɔrʝɘn]?),[46] in Oldenburg 1867 morgn,[47] in Westfalen en aan de Nederrijn tevens de afscheidsgroet bis morgen.[48] Ook enkele Zuidwest-Duitse regimenten van het Pruisische leger hanteerden sinds 1867 bij het appel de formele groet 'n morjen als verkorte vorm van guten Morgen.[49] In grote delen van Noord-Duitsland (waaronder Berlijn) diende (guten) Morgen tevens als afscheidsgroet, in tegenstelling tot Gutentag, dat vooral in het zuiden gangbaar was.[50]

Daarnaast kwamen verdubbelde (herhaalde) vormen voor, zoals als mo'in mo'in (Oost-Pruisen 1846),[51] n'moorjen n’moorjen (Berlijn 1850),[52] morrn morrn (Mecklenburg 1857),[53] morgn morgn (Oldenburg 1867),[47] moen moen (Oekraïne 1886),[54] mojen mojen (Berlijn 1893),[55] moigen moigen (Sleeswijk 1895)[56] en het veel oudere guten morgen morgen (1786),[57] dat ook in de 19e eeuw populair bleef.[58] Deze verdubbelde groet is mogelijk ontleend aan het Franse bonjour bonjour,[59] maar hij bestond eveneens in andere talen en dialecten.[60] Het negeren van een dubbele groet werd als onvriendelijk ervaren, zoals blijkt uit een bekend toneelstuk van August Iffland uit 1804, waarin de antiheld Franz Moor wordt bekritiseerd:

Ernst: Nu dan, goeden morgen, goeden morgen mijn heer Moor! goeden morgen!
Moor: Babbelaar, tijdverspiller! Eens goeden morgen is genoeg.
Ernst: Nu ja – eens geknord is reeds te veel.[61]

Het ligt voor de hand dat de jongere formule moin moin door deze klassieke beleefdheidsvormen is beïnvloed.

In het dagelijkse spraakgebruik gold de korte groet 'n morgen nog in 1874 als onbeleefd, behalve als het ging om goede bekenden.[62] In Zürich duikt de begroeting moin omstreeks 1875 bij scholieren op, wellicht als nabootsing van het Berlijnse n'morjen.[63] De groet moin als afkorting van guten Morgen wordt in Noord-Duitsland voor het eerst genoemd door een taalkundige uit Leszno (toen nog Pruisisch) in 1860.[64] In Oost-Pruisen en de Baltische steden was de groet moign, môjen of mo'en al in 1870 wijd verbreid, zowel bij het komen als het gaan.[48][65] Mogelijk heeft de groet zich aanvankelijk vooral via het Duitse leger en de militaire dienstplicht verbreid. Hij was al voor de Eerste Wereldoorlog gangbaar in de Duitse koopvaardij.[66]

De vormen moin, moign, mô'jn en moj'n worden omstreeks 1885 gedocumenteerd in Oldenburg,[67] 1892 in Glückstadt (aan de Elbe),[68] 1895 in Hamburg,[69] 1901 in Tönning,[70] 1903 in Mecklenburg,[71] 1904 in Riga,[72] 1908 in Bremen,[73] 1909 op Helgoland[46] en omstreeks dezelfde tijd ook in Zuidoost-Jutland.[74] In Zuidwest-Duitsland was 'n mojen in 1912 algemeen bekend.[75] Zelfs uit Leipzig werd in 1906 bericht dat moin inmiddels de favoriete groet van mannen onder elkaar was.[76] Het is kennelijk het topje van een ijsberg. Woordenlijsten uit het begin van de 20e eeuw laten in het hele Duitse taalgebied vergelijkbare korte ochtendgroetformules zien, van morjn, morn, mórjә, moәn, en moin in oosten, mōrijen, morjen, morje en moije in het westen, tot morng, moagŋ en moiŋ in het zuiden.[77] De Duitse vorm mòje(n) raakte in Noord-Limburg en oostelijk Brabant in zwang.[12][78] Slechts enkele van deze vormen zijn gangbaar gebleven, zoals morje, moije en mojen in delen van Rijnland-Palts en moi(n) in Brabant. Het (conservatieve) Plautdietsch van de doopsgezinden uit West-Pruisen en de Krim kent daarentegen uitsluitend de vormen morjen en morjes.[79] Ook het Westerlauwers Fries kent de groet moi(n) niet, eerder wel de vormen mòije (1907) en môje (1925), die kennelijk aan het Hollands waren ontleend.[80].

Volgens de Berlijnse taalkundige Richard Löwe hoorde de begroeting moin in 1891 al bij de straattaal ("Vulgärdeutsch") en was het de meest voorkomende variant van guten Morgen.[81] Moraalridders beklaagden zich over de vluchtigheid waarmee stadsbewoners elkaar met moin begroetten, maar anderen noemden de groet juist gemoedelijker.[39][82] Het lijkt erop dat het Berlijnse stadsdialect veel invloed heeft gehad op de blijvende populariteit van de groet. Hij komt onder andere voor in het literaire werk van Arno Holz (sinds 1889), Gerhart Hauptmann, Walter Mehring en Kurt Tucholsky.[83] Rond 1900 werd de groet ook in het noorden bekender dankzij gerenommeerde auteurs als de Hamburger marineschrijver Gorch Fock (1880-1916), streekromanschrijver Otto Ernst (1862-1926), novellist Hans Leip (1893-1983) en anderen uit de regio rond Hamburg en Bremen. Het was kennelijk geen standaardgroet en de spelling verschilde van persoon tot persoon.[84] De groet komt bovendien voor in het werk van schrijvers uit andere landsdelen en in andere talen. De Poolse taalkundige Wacław Berent gebruikt de groet mojen, mojen in zijn roman Rottend hout uit 1901, die zich afspeelt in Berlijnse bohemienkringen.[85] De studentikose toost mojn komt voor in De ketenen van Kasjtsej van Michail Prisjvin uit 1927.[42] De Letse auteur Anna Brigadere gebruikt mojn, mojn in haar roman In een stenen kooi uit 1933, die is gesitueerd in een provinciestadje bij Riga.[86]

In het westen van Oost-Friesland was de moin rond 1900 de gebruikelijk groet voor de gewone man; voor mensen van stand gebruikte men andere bewoordingen en werd bovendien de pet of hoed afgenomen.[87][88] Rond Aurich gold de groet als brutaal en ongepast, meer iets voor schippers en turfgravers.[89] De eerste schriftelijke vermeldingen dateren uit 1912 (moj'n), 1924 (moin) en omstreeks 1930 (moien, moi'n).[90] De eerste vermelding uit Noord-Friesland is uit 1927 (mâin); hij betreft het Friese dialect van de Wiedingharde.[91] In het nabijgelegen Galmsbüll was moin voor de Eerste Wereldoorlog de gangbare ochtendgroet.[92] Ook op de Noord-Friese eilanden had gut moin vermoedelijk al eerder de oudere groetformulies verdrongen.[93] Het Mooring kent de vorm moi, Fering-Öömrang muai of mui, Sölring moin, Helgolands mooin.[94]

De bronnen laten in het midden of ook vrouwen met moin werden aangesproken en of zij deze groet zelf gebruikten.

Eerste vermeldingen

van de groet moi(n)

per regio

Oudere vormen[95]

morjen, morrn, moign, meun

Moin

moi, mojn, moi'n, môje(n)

Enkel Dubbel Enkel Dubbel
Berlijn (moi’n) morjen 1840 (1828) 1852 1889 1893
Noordoost-Duitsland (mo'in) moign, môjen, mo'en 1870 (1846) (1860) 1872 (1863) 1904
Mecklenburg-Vorpommern morrn, mo’eng, morjn 1857 1857 1903
Hamburg moign, meun, morrn 1895 1905 1919 1934
Sleeswijk-Holstein moigen, morgn 1895 1892 c. 1933
Zuid-Jutland c. 1909 1974
Bremen (moi'n) meun 1914 (1889) 1908 1932
Oldenburg (morgn) (1867) c. 1885 c. 1933
Oost-Friesland c. 1900 c. 1930
Groningen / Drenthe 1921

Na 1920

Over de verdere verbreiding van de groet is weinig bekend. Mogelijk is hij in Nederland beland via Duitse seizoensarbeidersof of via Nederlanders die op Duitse bouwprojecten werkten.[96] De eerste die het woord in een publicatie gebruikte, was de Winschoter sportjournalist Max Adriani Engels (1901-1976). In april 1921 beschrijft hij een gesprek met een scout van de Nijmeegse voetbalclub N.E.C., die in Oost-Groningen naar voetbaltalent zoekt:

― "Avond", zei ie.
― ”Môje” antwoordde 'k’m, zooals ’n onvervalscht Noordeling betaamt.[97]

Tegelijkertijd werd de korte groet vaak als ongepast ervaren. Tegen je kameraden zeg je moije, bericht Wiert Eelssema in 1928 uit het Oldambt, maar een oudere huismoeder hoor je met gouie mörg'n te begroeten.[98] "Tegen meester mag je geen mojje zeggen", heet het nog in 1948 uit de Groninger Veenkoloniën.[99] Desondanks werd al in 1938 uit Noordbroek bericht dat de meeste mensen elkaar met moije of een handgebaar begroetten.[100] Streekromanschrijver Rein Brouwer verwerkte de groet in een bekroond boek uit 1941.[101] Dat deed ook de journalist Simon van Wattum in zijn veelgelezen bijdragen in de Winschoter Courant vanaf 1951.[102]

In Oost-Groningen en de stad gebruikte men aanvankelijk de vormen mojje, moije of môje (vanaf 1922),[103][104] in de Veenkoloniën (vermoedelijk al voor de Eerste Wereldoorlog) ook moij'n of moi'n,[105] in Noord-Groningen mô-je (1927), moj (1928) of moi (1931).[106] In het meer behoudende Noord-Groningen en in kerkelijke kring zette de groet moi zich vermoedelijk pas in de jaren dertig of veertig door.[107] In Bedum was de groet ten minste in 1954 gebruikelijk.[108] De huidige spelling werd halverwege de jaren vijftig gangbaar, al werd de vorm moj tot in de jaren zeventig nog regelmatig gebruikt, onder andere door de bekende dichter en columnist Jan Boer.[109]

De eerste auteur die het woord mojje in Drenthe gebruikte, was de romanschrijver Anne de Vries in 1930.[110] Volgens een bericht uit Emmen gold het toeroepen van moj of môje in 1951 als een "stereotiepe Drentse groet" die door buitenstaanders soms verkeerd werd opgevat, zeker als dat 's avonds gebeurde.[111] Bij een beleefde groet hoorde - zowel in Groningen als in Drenthe - tevens een tikje tegen de pet.[112]

In Nazi-Duitsland werden regionale groetformules na 1933 verdrongen door de verplichte Hitlergroet.[113] Het negeren van deze verplichting kon echter ook gelden als vorm van passief verzet.[114] In Bremen waren hele fabriekscomplexen waar alleen met guten Tag of moin werd gegroet.[115] Ook in de koopvaardij, ja zelfs in leger en marine werd in de dagelijkse omgang soms moin gezegd (met name bij het salueren).[116] De groeiende populariteit van de groet moin (moin) na de Tweede Wereldoorlog staat daarmee in scherp contrast.

Opvallend is vooral de verschuiving in betekenis van "goedemorgen" naar "goedendag" of zelfs "tot ziens". Die moet zich in Groningen, Oost-Friesland, Oldenburg, het noorden van Sleeswijk-Holstein en in de Baltische steden al vroegtijdig hebben voltrokken.[32][117] Deze verschuiving ging vooral ten koste van het formelere "goedendag". In andere regio's - zoals rond Hamburg en in het achterland van Bremen - bleef guten Tag nog een tijdlang gangbaar, temeer omdat de deftige Franse afscheidsgroet adieu (atschüs) tijdens de Eerste Wereldoorlog voor ongewenst werd verklaard.[118] De huidige populariteit van de groet moin (moin) in Hamburg - nu ook als middaggroet - zou uit het begin van de jaren tachtig dateren.[119] Het informele tschüs ("tot ziens") had hier al eerder een comeback gemaakt.

Sinds de jaren tachtig wordt de groet moin - in tegenstelling tot de oudere vorm morgen! - in West-Duitsland ook in het publieke domein gebruikt, zowel in de media als in maatschappelijke organisaties en de politiek.[120] Dat gebeurde onder andere door vooraanstaande SPD-politici als Helmut Schmidt, Björn Engholm, Gerhard Schröder en Olaf Scholz. Ook voormalig bondspresident Christian Wulff (CDU) zette zich in voor erkenning van de groet. De publieke status wordt gedeeld met het Zuid-Duitse Grüß Gott. In Nederland bleef het publieke gebruik beperkt tot het regionale vlak.

In Berlijn is de moin-groet min of meer in vergetelheid geraakt.[121] In Mecklenburg-Vorpommern is het groeten op straat sinds de DDR-tijd minder gebruikelijk geworden. Dit zou het grotendeels verdwijnen van de groet na 1945 uit deze regio kunnen verklaren. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Sleeswijk-Holstein, waar in het voorbijgaan veelvuldig gegroet wordt.[122]

Het Deense of Sønderjyske mojn (ook møjn) is volgens de gangbare opvatting ontleend aan het Nederduits, dat tevens in Noord-Friesland de omgangstaal is. Het zou rond 1910 vanuit Berlijn naar het noorden zijn gekomen, eerst naar Tønder, later ook naar andere plaatsen in de grensstreek. In Zuid-Jutland gold het nog in de jaren dertig als een modewoord onder de jeugd, maar het werd door critici als ongewenst ervaren omdat het een Duits leenwoord was (mojn er forbojn, "mojn is verboden"). De begroeting werd na 1970 juist als uiting van regionale identiteit gezien, die Duits- en Deenstaligen verbond. Dit werd door de stad Sønderborg middels een reclamecampagne ondersteund.[123] Marketingcampagnes die zich van de kreet moin (moin) bedienden zijn tevens bekend uit Oost-Friesland (vanaf 1976) en Oldenburg (1981).[124] Uit onderzoek in 2001 bleek dat moj in Denemarken terrein verliest aan het Deense hej, en dat vooral bij vrouwen. Op Helgoland geeft men na de Tweede Wereldoorlog de voorkeur aan het neutrale hallo, gecombineerd met meer formele aanspreekvormen.[125]

Herkomst en betekenis

De groet moi(n) wordt vaak opgevat als teken van gastvrijheid. Spandoek op het ministerie van milieu van de deelstaat Nedersaksen te Hannover, 2015

De herkomst van het woord moi(n) is omstreden. Het is volgens de meeste taalkundigen een verkorting van morgen in begroeting goedemorgen of guten Morgen.[9][17][126][127][128] Deze elliptische vorm zou vervolgens verdubbeld zijn tot moin moin. De romanist Hugo Schuchart bracht deze stelling voor het eerst naar voren in 1885. Hij veronderstelde een tussenvorm *g'moin.[129] Zijn Zwitserse collega Louis Gauchat noemde in 1893 de ontwikkeling van guten Morgen naar mojn "een lange weg, die zich in een korte periode heeft voltrokken".[130]

De germanist Karl Prause documenteerde in 1930 een groot aantal regionale varianten. Naast de ontwikkeling van (gut) morjən > mǭrjənmǭjən > moin, die kennelijk typerend was voor Noord-Duitsland, zag hij elders een andere reeks, namelijk gūtn morgŋ > 'n mórgŋ > mogŋ (ŋ staat voor een nasale n-klank).[77][131] Voor Noord-Friesland gaan de taalkundigen Nils Århammer en Jarich Hoekstra uit van een ontwikkeling van (gu) morgen > morn (maaren, miaren, mjarn) > moin.[132] Deze ontwikkeling van -r- naar -j- is ook in andere regio's gedocumenteerd.

Ook de Groningse dialectschrijver Kornelis ter Laan in 1952 dat de groet mòi of mòiden (vermoedelijk bedoelde hij moi'n[133]) een variant was van het Nederlandse "goeiemorgen". In zijn beleving (hij woonde lange tijd in Zaandam) was mòi dus een Hollands modewoord.[134] De betekenis "goede morgen" strookt met meldingen uit delen van Drenthe, waar de groet moi nog in 1985 vooral 's ochtends voorkwam.[135]

De oorspronkelijke vorm is volgens deze opvatting gou'n mörgen (Groningen), goe mörgen (Drenthe), good(en) mörgen (Oost-Friesland), go'n morgen, gun moign, gumorgen of go'morn (Nederduits), gooden meen (Wangerooge), guṛ miaren (Sylt), gudmaaren (Föhr) of gomårn (Sønderjysk). Deze beleefdheidsvorm is weer afgeleid van (protestantse) zegenwensen als Ick wensch u goeden morgen (1627),[136] naar het oudere God geve u goeden dach (1544)[137] en Gude morgen geve ju Got (1498).[138] De oudste vormen verwijzen op hun beurt naar het katholieke ochtendgebed (ave matutinum).[139] De ellipitische groetformule guoten morgen is sinds de 13e eeuw uit Hoogduits bekend[140] en sinds de 14e eeuw uit het Engels.[141]

Het groetwoord moi(n) wordt in de meeste streken op elk tijdstip van de dag gebruikt, meestal zowel bij het komen als bij het gaan. Dat zou te maken kunnen hebben met de onherkenbaarheid van de oorspronkelijke vorm: als een woord verbasterd wordt, herkent de taalgebruiker het woord niet meer, en is hij eerder geneigd er een ruimere betekenis aan toe te kennen. Alleen de bedoeling om te groeten blijft bewaard in de vorm van een uitroep.[142] Opvallend genoeg heeft deze ontwikkeling zich eerder in de grensgebieden voltrokken, waar de oorspronkelijke vorm "(goede)morgen" onder invloed van verwante talen (Nederland, Fries, Deens) mogelijk sneller is afgesleten.[143]

De groeiende populariteit van de korte groet moi(n) maakt deel uit van een informaliserings- en democratiseringsproces dat weer samenhangt met groeiende sociale mobiliteit en het afbrokkelen van traditionele vormen van hiërarchie sinds de 19e eeuw.[144] Hij past in de ontwikkeling van de aanspreek- en beleefdheidsvormen van afstandelijke formuleringen (doorgaans in de derde persoon) via formele zegenwensen naar meer informele groetformules. In het Duits kende men nog lange tijd het subtiele onderscheid tussen het "goedemorgen bieden", "goedemorgen wensen" en "goedemorgen zeggen".[145]

Die ontwikkeling heeft zich het eerst voltrokken bij de stedelijke burgerij. Op het Noord-Duitse platteland waren indirecte aanspraakvormen (in de derde persoon (er en Sie) nog in de 19e eeuw gebruikelijk. Minderen dienden bovendien te wachten tot ze door hun meerdere werden gegroet of alleen stilzwijgend een groet uit te brengen.[146] Degene die werd gegroet, dankte daarvoor. In regio's waar de sociale verhoudingen minder star waren, werd van de meerderen verwacht dat ze een belangstellend gesprek aangingen in plaats van in het voorbijgaan te groeten. Het gebruik van de groet moin – in plaats van guten Morgen – was in eerste instantie voorbehouden aan mensen van gelijke rang, die met "gij" (ji) of "jij" werden aangesproken. Hij is vergelijkbaar met de verbreiding van het tutoyeren en duzen, met name sinds 1970. Beide tendenzen ontstonden het eerst onder collega's, bekenden en verwanten en gingen vaak samen.[147] Een derde ontwikkeling betreft de bijbehorende gebaren: bij een beleefde groet werd sinds het einde van de 19e eeuw niet langer het hoofddeksel afgenomen, maar volstond een militair tikje met twee vingers tegen de rand van de hoed of pet of een simpel handgebaar.[148] Ook dit werd aanvankelijk tegenover meerderen (en vrouwen) als ongepast ervaren.[149] In Hamburg en Bremen werd het hoed afnemen al in de 19e eeuw als ondemocratisch ervaren, maar toen de plattelandsjeugd zich rond 1900 het recht toeëigende tegenover passanten de pet op het hoofd te houden, werd daarover schande gesproken.[150]

De informele groet moin was minder afhankelijk van de sociale hiërarchie; hij stelde grotere groepen in staat deel te nemen aan het sociale verkeer zonder het verwijt te krijgen dat men voor zijn beurt praatte of zich onttrok van de conversatie. De Zwitserse taalkundige Angelika Linke spreekt daarom over een nieuw soort vrijblijvendheid.[127] De korte groet doorbrak het patroon van sociale verplichtingen, dat eerder door het uitspreken van goede wensen en het daarvoor bedanken in stand werd gehouden. Beslissend was kennelijk het verdwijnen van het accusatief –n, dat de herinnering aan de oudere formule (gute)n Morgen in stand hield.[151] De meegedeelde wens veranderde hierdoor in een simpele uitroep (een tussenwerpsel). Het standsonderscheid en de daarbij horende beleefdheidsvormen bleven echter in intonatie, toonhoogte, mimiek en lichaamstaal nog lang merkbaar.[152]

Het gebruik van de korte groet kon echter ook dienen als kritiek op knellende beleefdheidsvormen en sociale ongelijkheid. De succesvolle verbreiding van de informele vormen moi(n) en moin moin (en niet morgen!, hoi of hallo) laat zien dat er een nieuwe groepsnorm ontstond, die zich kenmerkte door meer gelijkwaardigheid en gemeenschapszin. De groet kon gezien worden als een uitnodiging, het antwoord als instemming met de voorwaarden van communicatie. Bekend is het verwijt Ku'j gien moi zeggen? (Drenthe), wanneer iemand niet groette of vergat te groeten.[153] Het weigeren van de groet werd ervaren als een vorm van uitsluiting. In streng christelijke kring werden leden van andere kerkgenootschappen dikwijls op zondag niet gegroet.

In veel streken werd sinds de tweede helft 20e eeuw een verschil ervaren tussen de inheemse bevolking en nieuwkomers die geen moi(n) zeiden. Het uitspreken van de (juiste) groet gold als bevestiging dat men deel wilde uitmaken van de lokale gemeenschap:

Ze maakten een schifting tussen alle nieuwe dorpsbewoners, en er waren precies twee soorten: Seggt moin en Seggt keen moin. Groeten was de lakmoesproef. Wie zonder te groeten door het dorp wandelde, niet zijn hand opstak als hij langsfietste, in het buitengebied zwijgend achter zijn hond aansjokte, die maakte in Brinkebüll een melaatse van zichzelf, die kon meteen een leprozenmantel omslaan.[154]

Verkorte groetformules als het Nederlandse morgen samen (1873),[155] Gronings goun mörgen soam (1882), dagsoam (1887),[156] Fries moarn jimme (1854) en goe' moarn allegearre (1871),[157] Noord-Duits moin, die Herren (1896)[158] en moin, mit 'n anner[13] waren kennelijk - net als het verdubbelde moin moin of morrn morrn - overgangsvormen die terug grepen op oudere beleefdheidsvormen die door de sprekers als veilig werden ervaren.[159] Ze vormden een alternatief voor het noemen van de namen van de aangesprokenen, zeker waar die niet allemaal bekend waren. Tegelijkertijd creëerden ze echter een nieuwe gemeenzaamheid. Datzelfde geldt voor de vele klankvarianten en intonatievormen van moi(n), die - zoals de taalkundige Jürgen Byl stelt - vooral tot doel hebben de "militaristisch korte klank door het leggen van klemtonen muzikaal te verlengen en te verzachten".[160]

Alternatieve verklaringen

Een alternatieve verklaring die de laatste decennia vooral in Duitsland populair is, gaat uit van het dialectwoord mōi of mooi (= "mooi, aangenaam, goed").[161] De groet moin moin zou zijn afgeleid van de (hypothetische) begroetingsformules moien dag, moien mor(ge)n en moien abend. De -n van moin is dan het restant van een accusatief, dat verwijst naar de uitgesproken wens. Deze verklaring is tevens te lezen in enkele naslagwerken, waaronder het Niedersächsische Wörterbuch (sinds 2010)[162] en de Duden (23e druk, 2004), die bovendien suggereert dat het woord aan het Oost-Friese dialect zou zijn ontleend. Het woord werd opgenomen in de Duden na een verzoek van het Institut für Niederdeutsche Sprache te Bremen in 2001.[163]

De alternatieve hypothese werd onder andere geformuleerd door de Hamburger dichter Dirks Paulun, die in 1974 veronderstelde dat moin moin een combinatie was van "mooi" en "morgen".[164] Hij werd in 1980 uitgewerkt door Gertrud Nordmann, die stelde dat het om een verdubbeling van het woord "mooi" zou gaan.[165] In Nederland heeft taalkundige Siemon Reker deze verklaring voorgesteld.[133] Ook voor Luxemburg wordt dit wel aangenomen.[166] Rekers collega Jarich Hoekstra noemt de stelling aantoonbaar onjuist.[167]

Het woord mōi ("mooi") is een leenwoord uit het Nederlands en komt sinds de 16e en 17e eeuw eeuw vooral in Noordwest-Duitsland, aan de Oostzeekust, in Scandinavië en rond Berlijn voor, onder andere in de zeemanstaal.[168][169] Het wordt vrijwel nooit in een groetformule gebruikt. Het woord gaat terug op het Middelnederlandse mooy of *mōi, dat uitsluitend in de Zuidelijke Nederlanden en Zeeland gedocumenteerd is.[170] De alternatieve verklaring veronderstelt soms dat dit woord een tegenhanger moet hebben gehad in de vorm van een (hypothetisch) Middelnederduits *mōi(e) en een Oudfries *mōi.[171] Dit zou de verbreiding van het groetwoord in Noord-Duitsland kunnen verklaren. Waarschijnlijker is echter dat het woord mooi zich pas na 1500 via migratie en scheepvaart heeft verbreid.[172]

De critici stellen dat het dialectwoord mōi/mooi maar in een deel van het gebied voorkomt en daar pas relatief laat is geïntroduceerd.[173] Ook is het minder waarschijnlijk dat alleen het bijvoeglijke naamwoord van de groet is overgebeven (vergelijk echter de korte groet goeie, goode of gude). Taalkundig kan de verkorte vorm moi(n) niet eenvoudig worden herleid op de tweeklank mōj-. Theoretisch is het echter wel mogelijk dat het woord mooi [moːj]? vroeger anders is uitgesproken, waardoor het accusatief mo(o)ien een eerdere klankstelling [mɔjən]? kan hebben bewaard.[174] Ook zouden de dialectwoorden mōi(en) en moin klankmatig met elkaar vermengd kunnen zijn geraakt (Engels: stemming). De alternatieve verklaring strookt echter niet met de historische verbreidingsgegevens van de groet moin.

Deze verklaring zou daarom zijn gebaseerd op een volksetymologie, die vooral via reclamecampagnes werd verbreid.[175] Daarbij wordt aangeknoopt bij gedachten over een gemeenschappelijke afstamming of een gedeelte maritieme cultuur, die terug zou gaan op de Hanzetijd. In toeristische gidsen wordt de geschiedenis van het woord soms volledig in deze zin herschreven.[176] Zo wordt ook beweerd dat de groet ontleend zou zijn aan de (fictieve) zeemanswens mojen wind.[177] Dit onder verwijzing naar een 19e-eeuws rommelpotliedje.[178] Het genootschap voor Sleeswijk-Holsteinse geschiedenis noemt dergelijke verklaringen "een recent bedenksel van tv-presentatoren" en een tegenhanger van het Amerikaanse Have a nice day.[179] De marketing-deskundigen wilden de toeristen "een rad voor ogen draaien dat het er in Oost-Friesland bijzonder vrolijk toegaat", spotte de taalkundige Jürgen Byl al in 1989. En kennelijk met succes, stelde hij vast: de toeristen namen de moin-groet met graagte over.

Een weinig aannemelijke verklaring is dat moi van het Franse moi´n zou komen en in de Franse tijd werd gebruikt om soldaten te bespotten.[bron?] Dit idee berust op de oppervlakkige overeenkomst tussen beide woorden en is eveneens een volksetymologie.

Allerlei

  • De Moin Moin Wochenzeitung verscheen van 1977 tot 2023 in de regio Flensburg met afzonderlijke edities voor Angeln, Schleswig en Südtondern
    De gemeente Oldambt kondigde zijn oprichting in 2010 aan met een boek dat onder alle inwoners werd verspreid onder de titel Moi!
  • Moin, Moin Heimatblatt is de naam van een huis-aan-huisblad in de regio's Emden en Aurich (sinds 1981)
  • Moin Moin heet de ochtendshow van radiozender Radio FFN in Nedersaksen
  • Moin heet de ochtendshow van radiozender Energy Bremen (sinds 2006)
  • Moin.de is een online portaal van de Funke Mediengruppe in Hamburg (sinds 2020)
  • MOIN Filmförderung Hamburg Schleswig-Holstein is een stimuleringsfonds voor filmproducties in de deelstaten Hamburg en Sleeswijk-Holstein
  • Moin! Hamburg is een reclameleus van het boulevardblad Hamburger Morgenpost, eerder ook een rubriek in deze krant (sinds 1987)
  • MoinMoin Wochenzeitung was de naam van een huis-aan-huisblad in de regio Flensburg, dat verscheen van 1977 tot 2023 met een oplage van 160.000, waarvan een deel verscheen onder de naam Nordfriesland Palette[180]
  • Radio Mojn was een commercieel radiostation te Aabenraa (Denemarken), dat uitzond van 1989 tot 2014
  • Project Moien was een overheidsprogramma in Luxemburg, dat van 1998 tot 2003 de bedoeling had de belangstelling voor het gebruik van het Lëtzebuergesch te bevorderen
  • Mòjn Pòmòrskô was in 2015 een regionale ontmoetingsdag voor de regio's Kasjoebië en Pommeren (Polen)
  • MoinMoin is vrije wiki-software, geschreven in Python programmeertaal, ontwikkeld sinds 2000
  • Moin Moin Morgenstern is een beeldgedicht uit 1984 van de dichter Robert Gernhardt, afkomstig uit Reval (Talinn).
  • Moin moin ist schon gesabbel! ("Moin moin is gezwets") – een leuze die in Noord-Duitsland gebruikt wordt tegenover toeristen die te pas en onpas deze (dubbele) groet zouden gebruiken

Zie ook

  • Hoi (uitroep)
  • Martin Hillenga: Moi, mòie, mojje, ja moi eem! Levend Erfgoed Groningen, 201 5
  • 'Moi!' Waar komt dat eigenlijk vandaan? RTV Drenthe, 17 juni 2020
  • Enno Schmoll: Woher kommt “moin”? Ostfriesen wünschen abends "Guten Morgen”? PlattdüütskBlog, 17 augustus 2017
  • Der kleine Knigge zum schönsten Gruß der Welt, Geheimtipp Hamburg, oktober 2020
  • Moin oder Moinmoin – die niederdeutsche Ganztagsbegrüßung will in den Duden, Die tageszeitung (TAZ), 27 oktober 2001
  • Jörg Tschürtz: Warum sagen in Luxemburg eigentlich alle "Moien"?, uit: L'essentiel, 8 mei 2018
  • Christoph Landolt: Moin – die Ostfriesen erobern die Schweiz, Schweizerisches Idiotikon, 25 april 2015
  • Mojn og Moin, Virtuelt Museum / Virtuell Museum (grensregio Duitsland-Denemarken) (ook in het Duits)

Literatuur

  • Randi Brodersen, 'Hvad kunne der stå om "mojn" i Jysk Ordbog?', in: Inger Schoonderbeek Hansen, Kirsten Lyshøj en Viggo Sørensen (red.), Fraseologi – genveje og omveje. Festskrift til Torben Arboe, Aarhus 2018, p. 33-40
  • Jürgen Byl, 'Moin! Die lange Erklärung eines kurzen Grußes', in: Ostfriesland – Zeitschrift für Kultur, Wirtschaft und Verkehr (1982), nr. 2, p. 32-37, 48.
  • Jürgen Byl, 'Nochmals: "Moin-moin!". Der Ostfriesengruß greift weiter um sich', in: Ostfriesland – Zeitschrift für Kultur, Wirtschaft und Verkehr (1989), nr. 1, p. 10-19 (met aanvulling: 'Das Dauerthema "Moin"', nr. 3, p. 32)
  • Abel Darwinkel, 'Kuj gien moi zeggen? Drentse begroetingen', in: V. De Tier, J. Swanenberg en T. van de Wijngaard (red.), Moi, adieë en salut. Groeten in Nederland en Vlaanderen, Groesbeek 2009, p. 83-101
  • Jarich Hoekstra. ‘Grüße aus Nordfriesland. Zur Begrüßung und Verabschiedung im Nordfriesischen’, in: Nordfriesisches Jahrbuch 39 (2003), p. 39-53
  • Peter Jørgensen, ‘En sønderjysk hilsen’, in: Poul Andersen (red.), Studier i Dansk Dialektologi og Sproghistorie, Kopenhagen 1971, p. 151-156
  • Adrian Leemann e.a., Grüezi, Moin, Servus! Wie wir wo sprechen, Reinbek bei Hamburg 2018
  • Karen Margrethe Pedersen, 'Mojn eller moin', in: Mette Kunøe en Erik Vive Larsen (red.), 5. Møde om udforskningen af Danske sprog. Aarhus Universitet 13.-14. oktober 1994, Aarhus 1995, p. 229-238
  • Karen Margrethe Pedersen, 'Mojn - moin', in: Mål & Mæle 20 (1997), nr. 2. p. 5-12
  • Karen Margrethe Pedersen, 'Sprogbrug og sprogsyn hos flertal og mindretal i den dansk-tyske grænseregion', in: Henrik Lorentzen en Lars Trap-Jensen (red.), Nordiske Studier i Leksikografi, dl. 8: Rapport fra Konference om Leksikografi i Norden Sønderborg 24.-28. maj 2005, Kopenhagen 2006, p. 323-347
  • Karl Prause, Deutsche Grußformeln in neuhochdeutscher Zeit, Breslau 1930
  • Siemon Reker, 'Groet'n oet Grunnen', in: V. De Tier, J. Swanenberg en T. van de Wijngaard (red.), Moi, adieë en salut. Groeten in Nederland en Vlaanderen, Groesbeek 2009, p. 65-81
  • Siemon Reker, Kennismaking met het Gronings. Een introductie op het eigentijdse dialect van Stad en Provincie, Assen 2004
Bronnen, noten en/of referenties
  1. Darwinkel, 'Kuj gien moi zeggen?', p. 86-89.
  2. Armin Kohz, Linguistische Aspekte des Anredeverhaltens. Untersuchungen am Deutschen und Schwedischen, mit einer selektiven Bibliographie zur Linguistik der Anrede und des Grusses, Tübingen 1982, p. 108.
  3. "Zu Mitschülern, Freunden und Bekannten, Arbeitskollegen und Nachbarn sagt man Moin; bei Vorgesetzten ist es davon abhängig, wie vertraut man mit diesen ist". Gertrud Nordmann-Stabenow, Plattdeutsch und Plattdänisch im Grenzland Schleswig, Husum 1980, p. 6: .
  4. Willy Diercks, Niederdeutsch in der Stadt Schleswig. Zu Attitüden und zur Sprachverwendung, Bielefeld 1994, p. 237 (Moin-zeggen geldt nog maar in enkele situaties als onbeleefd)..
  5. "Moin verspricht hanseatische Wärme und die gibt es in Hamburg zuhauf." Stefan Beuse, Gebrauchsanweisung für Hamburg, München, Zürich 2021.
  6. Gekopieerde groetformules zijn in het Engels bekend sinds 1563. Joachim Grzega, 'Häl. Hail, Hello, Hi: Greetings in English Language History', in: Andreas H. Jucker en Irma Taavitsainen (red.), Speech Acts in the History of English, Amsterdam en Philadelphia 2008, p. 165-194, hier p. 188.
  7. "Man will durch die Verdoppelung oder oder Verdreifachung des Grußwortes das dem Grüßenden durch anfängliches Überhören des Grußes beinahe zugefügte Unrecht wieder gut machen. ... Die Ursache der Verdoppelung ist hier die Absicht der Sinnverstärkung". Prause, Grußformeln, p. 13-14. Vgl. Byl, 'Nochmals Moin-moin', p. 13.
  8. G.H. Kocks, Woordenboek van de Drentse Dialecten, Assen 1996-1997, trefwoord: moi, moie, moin.
  9. a b Jan Stroop, 'Groeten en wensen', in: V. De Tier, J. Swanenberg en T. van de Wijngaard (red.), Moi, adieë en salut Groeten in Nederland en Vlaanderen, Groesbeek 2009, p. 13-22. De Achterhoek wordt hier nog niet genoemd. Het kaartmateriaal betreft uitsluitend het gebruik van de afscheidsgroet moi(n) in 1973 en 2008.
  10. Elektronische Woordenbank van de Nederlandse dialecten, trefwoord morgen. Mijn woordenboek: vertalingen voor het dialectwoord "moi", "moin" (geraadpleegd op 27 mei 2023).
  11. H. Bloemhoff, ' Vrouwluden en manluden, ziekiek: dagzeggen in Stellingwarf', in: V. De Tier, J. Swanenberg en T. van de Wijngaard (red.), Moi, adieë en salut Groeten in Nederland en Vlaanderen, Groesbeek 2009, p. 103-116, hier p. 109.
  12. a b A.P.C. Swanenberg, Brabants-Nederlands - Nederlands-Brabants. Handwoordenboek, Someren 2011, trefwoord: morgen, mèèr, moin ("goedemorgen", Helmond en Peelland). Chris Kerkhoff, Dialectwoordenlijst van het Land van Cuijk, Cuijk 1970 e.v., trefwoord: moi ("hallo").
  13. a b Otto Buurman, Hochdeutsch-plattdeutsches Wörterbuch. Auf der Grundlage ostfriesischer Mundart, dl. 7, Neumünster 1969, kol. 424-425, trefwoord: Morgen (go(d)en Mörgen, moin).
  14. Beate Hennig en Jürgen Meier (red.), Hamburgisches Wörterbuch, dl. 3, Neumünster 2004, kol. 379, trefwoord: Morgen (Gumorgen, Morr'n, Meun, Meunmeun). Otto Mensing, Schleswig-holsteinisches Wörterbuch, dl. 3, Neumünster 1931, kol. 675, trefwoord: morgen (gun moign). Hans-Friedrich Rosenfeld en Franz Jost, Hinterpommersches Wörterbuch. Der Mundart von Gross Garde (Kreis Stolp), Keulen en Weimar 1993, p. 65 (moin). De groet ontbreekt in Richard Wossidlo en Hermann Teuchert (red.), Mecklenburgisches Wörterbuch, dl. 4, afl. 37, Berljin / Neumünster 1966, kol. 1252-1253, trefwoord: Morgen1.
  15. Zie het kaartje bij Brodersen, 'Hvad kunne der stå om "mojn"', p. 35.
  16. "Nur Touristen oder Sabbeltaschen sagen Moin! Moin!" Susanne Hottendorff en Christa Mantel, Impressionen zum Träumen aus Dithmarschen. Der etwas andere Bildband, 2018. Insa Lienemann en Katharina Jakob, Ostfriesland. Wo man abends "Moin" sagt und Gummikugeln Vorfahrt haben. Ein Heimatbuch, München 2011, p. 226.
  17. a b Carola Otterstedt, Abschied im Alltag. Grußformen und Abschiedsgestaltung im interkulturellen Vergleich, München 1993, p. 130.
  18. Vgl. Lovis H. Lorenz, Hein, Fiete und Tetje. Hamburger Dööntjes, Hamburg 1965: "Dat is hier nicks vör uns, knurrt Hein, de sabbelt (= schwätzt) mi to veel". Hermann Gutmann, Ostfriesland erzählt:. Geschichte und Geschichten, Bremen 2011.
  19. Otterstedt, Abschied im Alltag, p. 130 ("redefaul und unhöflich"). Horst Zirpins, Modesprache - Sprachmoden, Gelnhausen 2007, p. 18. Alfred Götze, Trübners Deutsches Wörterbuch, dl. 4, Berlijn 1943, p. 677 ("Der Brummige verschluckt das Adj. und verstümmelt den Gruß zu Morgen!").
  20. J.T., ’Morgen-Dialog’, in: Der Hausfreund: Eine Wochenschrift zur Erheiterung geselliger Freistunden 3 (Breslau 1823), p. 795.
  21. The Educational Magazine 1 (1838), p. 334 (morning, morning als antwoord op good morning). Als ongepast bij Charles Dickens, Our Mutual Friend, New York 1864, p. 73. Deze kritische passage verschijnt ook in buitenlandse vertalingen. Zie English Language & Usage: "Evening" and "morning" in use as greetings, 2010 (geraadpleegd 13 mei 2023).
  22. Woordenboek der Nederlandsche Taal, trefwoord: goedI (1891). Thieme's zakwoordenboekje: Hollandsch-Fransch geeft in 1872 de begroeting "morgen" als synoniem voor het Franse bonjour. De afscheidsgroet "tot morgen" was al eerder in gebruik. Dit is weer een verkorting van de formule "ik groet u (dan) tot morgen" (1798).
  23. Voorbeelden: Bernhard Canter, Twee weken bedelaar, Amsterdam 1900, p. 109 (mòge, mògge, mòche). Het Volk: Zondagsblad, 23 oktober 1904, p. 135 (môje). Nono (= Johannes Bernardus Uges), Amsterdammers, 1927, 4e dr. Amsterdam 1941, p. 94, 97 (mòjje). Johan Kieviet, De avonturen van Dik Trom, 1931, 27e dr. 1970, p. 85 (morrie, Haarlemmermeer). G.G. Kloeke, ‘"Welluidendheid" als factor bij de taalontwikkeling', in: De Nieuwe Taalgids 46 (1953), p. 89-102, hier p. 100 (morrie, Haarlem). Er zijn ook voorbeelden uit andere gewesten.
  24. Jan Pannekeet, Westfries Woordenboek, Wormerveer 1984, trefwoord: morrie.
  25. G.J. van Wyk, Etimologiewoordeboek van Afrikaans, Supplement, Stellenbosch 2007, trefwoord: môre.
  26. N. van der Sijs, Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag 2010 (met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 20150, trefwoord: goedemorgen.
  27. Woordenboek der Friese Taal (WFT), trefwoorden goemoarn (1809, maar al in 1681 bij Gysbert Japicx), moarnIII (1847) en moarnsizzen (1891). De korte vorm moarn! diende in 1847 als antwoord op de groet goê moarn! Vgl. Waling Dykstra, 'Belsazars ein', in: For hûs en hiem (1895), p. 68-117, hier p. 69: "Moarn! Moarn! We binne hier niet bij de lompe Hogewierster boeren, meiske!"
  28. Ordbog over det danske Sprog, trefwoord: morgen (1933). Det Norske Akademis ordbok, trefwoord: morgen, morn. Svens Akademiens Ordbog, trefwoord: morgon, morgens (1945). Sahib (= Bendix Ebbell), ‘Sidste ærede taler’, in: Humør 1 (1912), p. 132-141, hier p. 132 (mor'n mor'n).
  29. Suomen etymologinen sanakirja, trefwoord: moj, morjens. Mikko Bentlin, Niederdeutsch-finnische Sprachkontakte. Der lexikalische Einfluß des Niederdeutschen auf die finnische Sprache während des Mittelalters und der frühen Neuzeit, Helsinki 2008, p. 234, 259.
  30. Wörterbuch der deutsch-lothringischen Mundarten, trefwoord: Morjen (Moije, gun Morje) .
  31. Moin niet als afscheidsgroet: Oscar Eckhardt, 'Moi! und Moinz! – Wie man sich in Chur begrüsst und verabschiedet', Khuurer Wörtertrugga, nr. 14 (overdruk uit Churer Magazin (2008), p. 17).
  32. a b Jürgen Eichhoff, Wortatlas der deutschen Umgangssprachen, dl. 1, Bern 1977, p. 32-33, kaart 47 ("Gruß beim Betreten eines Geschäfts am Nachmittag") en kaart 48 ("Abschiedsgruß unter guten Freunden"). Gegevens over de ochtendgroet ontbreken. Moin in de betekenis van "goedemiddag" in Borkum, Emden, en de Landkreise Aurich, Delmenhorst, Cloppenburg, Tönning, Husum (moin moin), Eckenförde, Schleswig en Flensburg.
  33. Atlas zur deutschen Alltagssprache: Gruß beim Betreten eines Geschäfts am Nachmittag (2011).
  34. Over Mecklenburg nog recent: "Moin moin ... das sagt hier eigentlich kein Mensch ... Moorng = Guten Morgen". Christopher Dietrich, Mecklenburg-Vorpommern & Ostsee. Unendliche Weiten. Ein Heimatbuch, Meerbusch 2014, p. 36.
  35. Heiner Schmidt, 'Moin wird längst nicht mehr nur in Norddeutschland verstanden', in: Hamburger Abendblatt (ca. 2003; geraadpleegd 11 mei 2023).
  36. Byl, 'Nochmals: Moin-moin', p. 14. De Grußordnung werd behandeld in een tv-uitzending van NDR II op 8 april 1987.
  37. Bundeswehrforum: Thema Demütigungen in der GA?, 26 juni 2013 (geraadpleegd 12 juni 2023).
  38. [Karl Johann] Braun von Braunthal, 'Berliner Conversation. In den Akademiesälen', in: Berliner Conversations-Blatt für Poesie, Literatur und Kritik, nr. 202 (14 oktober 1828), p. 799-800, hier p. 800.
  39. a b Adolf G. Noreen, Einführung in die wissenschaftliche Betrachtung der Sprache. Beiträge zur Methodologie und Terminologie der Grammatik (vertaald uit het Zweeds), Halle 1923 , p. 23, 105. Vgl. Anneliese Bretschneider e.a. (red.), Brandenburg-Berlinisches Wörterbuch: Bd. 3, afl. 3: melken bis Nachbar, Neumünster 1988, kol. 326, trefwoord: Morgen1 (moin).
  40. Waldemar Sonntag, 'Eine zweischneidige Tugend', in: Die Gartenlaube (1889), nr. 20, p. 330. Sonntag studeerde in Halle en Berlijn.
  41. Adolph von Schaden, 'Die Kunstaustellung von Fiedelwitz', in: Lesefrüchte, belehrenden und unterhaltenden Inhalts 4 (1829), p. 340 (Prosit, prosit, guten Morgen, Langschläfer!). Zo ook in het Nederlands: Proost, goeie morgen! (1880), zie: Woordenboek der Nederlandsche Taal, trefwoord: goedI (1891). Vgl. Fritz Reuter, De Reis' nah Belligen, 1854, 5e dr., Wismar, Rostock en Ludwiglust 1867, p. 116: Prost! als antwoord op de groet Gu'n Morgen.
  42. a b Michail Prisjvin, Кащеева цепь (De ketenen van Kasjtsej), 1960 (Мойн, мойн, мойн). De betreffende hoofdstukken 'De geur van de aarde' en 'Echt Duits bier' verschenen in 1927 in het tijdschrift Novyĭ mir. Vgl. Lev Uspensky en Georg Karaev, 60-я параллель, Leningrad 1955 (toost Мойн!)
  43. Wikipedia (Duits): Moin (met bronvermeldingen).
  44. Hans Brendicke, 'Berliner Wortschatz zur Zeit des Kaisers Wilhelm I.', in: Schriften des Vereins für die Geschichte Berlins 33 (1897), p. 69-196, hier p. 152. Adolf Glaßbrenner, Schilderungen aus dem Berliner Volksleben, Berlijn 1841, p. 170-171.
  45. Ernst Willkomm, Banco. Ein Roman aus dem Hamburger Leben, Hamburg 1857, p. 162.
  46. a b P.A. Oelrichs, Kleines Wörterbuch zur Erlernung der Helgolander Sprache für Deutsche, Engländer und Holländer, z.pl. 1846, p. 67. Theodor Eide Siebs, Helgoland und seine Sprache, Cuxhaven en Helgoland 1909, p. 54 en 255 ("gud morjɘn oder bloß moin nach hochd[eutscher] Weise").
  47. a b Ludwig Strackerjan, Aberglaube und Sagen aus dem Herzogthum Oldenburg, Oldenburg 1867, p. 107 (morgn morgn als kikkergekwaak).
  48. a b Emil Schatzmayr, Deutschlands Norden und Süden. Geographische Skizzen, Braunschweig 1870, p. 87. Dez., Nord und Süd. Geographisch-ethnographische Studien und Bilder. Als Beitrag zur Verständigung, zugleich als Reisehandbuch, Braunschweig 1869, p. 104. Bijvoorbeeld in 1872 bij studenten te Dorpat (Tartu): Paul Walden, Wilhelm Ostwald, Leipzig 1904, p. 18 (moin). Vgl. Prause, Grußformeln, p. 14 ("Die Schuljugend grüßt sich mit Moin! Moin!").
  49. Augsburger Tagblatt, nr. 267 (29 september 1867), p. 2345-2446. Het bericht stond in vele andere kranten. Al eerder als soldateske begroeting n Berlijn: Albert Hopf, Alles, was zum Bau gehört. Bilder aus dem Handwerkerleben mit Gesang, Berlijn 1860, p. 19 ('n morgen).
  50. "... ein Berliner, der in Wien sich mit Guten Morgen verabschiedet, fällt ebenso auf, wie der Wiener, der in Berlin beim Weggehen Guten Tag sagt". Paul Kretschmer, Wortgeographie der hochdeutschen Umgangssprache, Göttingen 1918, p. 76. Günther A. Saalfeld, ’Guten Tag – nicht Adieu!’, in: Zeitschrift des Allgemeinen Deutschen Sprachvereins 10 (1895), kol. 222-224. hier kol. 223. De verkorte vorm bij Carl Reinhardt, Schultze und Müller auf dem Kriegs-Schauplatze, dl. 1, Berlijn 1870, p. 8 (Morgen!).
  51. Het betreft een vertelsel uit Samland, nu de Russische enclave Kaliningrad: Max Töppen, ’Thiersprache und Thiermärchen’, in: Neue preußische Provinzial-Blätter 1 (1846), p. 435-454, hier p. 441 (mo'in mo'in als kikkergekwaak). De wijd verbreide komische anekdote knoopt kennelijk aan bij de dubbele betekenis van "morgen" als (knorrige) groet en als tijdsaanduiding voor de dag van morgen. Beide worden verward, waardoor het gemeenschappelijke gebruik van een broodoven in het gedrang komt. Tegelijkertijd worden hiermee de burgerlijke groetformules bespot.
  52. Adolf Glaßbrenner, Neue lustige Komödien, dl. 1, Hamburg 1850, p. 42 ('moorjen ’moorjen).
  53. Fritz Reuter, Der 1. April 1856, oder, Onkel Jakob und Onkel Jochen … Blücher in Teterow ..., Greifswald en Leipzig 1857, p. 134.
  54. Simon Frug, ‘Эскизы (Из’ евреискано колониал’нано быта)' [= Schetsen. Uit het Joodse koloniale leven], in: Voskhod: Zhurnal ucheno-literaturnyĭ i politicheskīĭ (St. Petersburg, oktober 1886), p. 59-85, hier p. 61 (Jut Morgen, Schreiber! ... Moen, moen!). Het betreft een joods kolonistenmileu in de omgeving van Cherson.
  55. Hans Land (= Hugo Landsberger), Die Richterin, Berlijn 1893, p. 197 (mojen mojen).
  56. Hermann Heiberg, 'Fluch der Schönheit. Roman', in: Über Land und Meer, dl. 75 (1895),p. 642.
  57. Christoph Friedrich Bretzner, Die Luftbälle oder der Liebhaber à la Montgolfier, München 1786, p. 9 (guten Morgen Morgen).
  58. Bijvoorbeeld: Adolf Brennglas [= Adolf Glaßbrenner], Herrn Buffey's schönster Tag, oder, Hulda's Hochzeit, Berlijn 1840, p. 11, 12, 23 (ju'n morjen ju'n morjen). Franz Wallner, Unter frohen Menschen. Komische Vorträge, Berlijn 1868, p. 69 (gu'n morjen morjen). Zo ook bij Fritz Reuter guten Morgen! Morgen! (1853).
  59. De dubbele vorm guten Morgen, guten Morgen is bekend sinds de 17e eeuw. Andreas Gryphius, Horribilicribrifax Teutsch, Breslau 1663, p. 63 (Guten Morgen! guten Morgen!). Vgl. De boekzaal der heeren en dames, of magazyn van zeldzame historien, Zaltbommel 1763, dl. 2, p. 105 (bonjour! bonjour). Madame de Maintenon, Pasquin en Marforio kamerdienaars van de bedkamer van de koning van Vrankrijk en Mmme de Maintenon, Parijs 1706, p. 2 (vertaald uit het Frans: goede morgen, goede morgen).
  60. Het Nederlands kent tenminte sinds 1706 een verdubbeld goede morgen' het Pools een dubbel dzień dobry (1749), het Deens god morgen (1753), het Engels good morning (1760) en het Zweeds god morgon (1790).
  61. August Wilhelm Iffland, Die Hausfreunde, Berlijn 1804, vert. als: De huisvrienden, Den Haag 1815, p. 4. Iffland speelde de rol van Franz Moor in de première van Schiller's Die Räuber in 1782.
  62. [Karl] Gottfried Böse, Sprachanschauungsunterricht. Ein Versuch, die Methodik des Sprachunterrichts neu zu gestalten, Oldenburg 1874, p. 339.
  63. Anna Zollinger-Escher, Die Grußformeln der deutschen Schweiz, Freiburg im Breisgau 1925, p. 43. Voor Graubünden wordt ook wel beïnvloeding vanuit Voralberg verondersteld. Paul Geiger en Richard Weiß (red.), Atlas der schweizerischen Volkskunde. Atlas de Folklore Suisse, dl. 1, Kommentar, Basel 1951, p. 7.
  64. Ed[uard] Olawsky, ‘De graecarum radicum πιθ et πύθ mutis consonantibus ac naturali significatione’, in: A. Ziegler, Zur öffentlichen Prüfung der Zöglinge des Königlichen Gymnasiums zu Lissa am 3. und 4. April 1860, Leszno (Lissa) 1860, p.1-41, hier p. 22.
  65. Uit Oost-Pruisen ook: Ivan Sjmeljov, 'Чужой крови' (Buitenaards bloed, 1923), in: Dez., Неупиваемая чаша: и др. разсказы, Praag 1924, p. 189 (mojen mojen; moin; betreft Grunwald).
  66. Gorch Fock, Hapag-Fahrt zu Odins Thron. Gorch Focks Norwegenreise 1913. Tagebuch, Romanfragment, Erzählung, Hamburg 1999, p. 93 (“Meun, Herr Kaptein. Der Kapitän legte den Finger an die Mütze: Morgen!").
  67. Franz Poppe, Zwischen Ems und Weser: Land und Leute in Oldenburg und Ostfriesland, Oldenburg en Leipzig 1888, p. 66 ("moin statt guten Abend!", Ammerland). Artur vor Mohr, ’Die Vocale der oldenburgishen Mundart’, in: Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung 30 (1904), p. 38-73, hier p. 68 ("moin, morgen, aber zu jeder Tageszeit geboten"). Hans Meinardus, ’Schulfeiern’, in: Monatsschrift für höhere Schulen 16 (1917), p. 546-554, p. 553 ("mit dem landesüblichen mojn", bij gymnasiasten in Oldenburg, ca. 1885).
  68. Voor de Elbmarschen: J. Bernhardt, 'Lautstand der Glückstädter Mundart', in: Jahrbuch des Vereins für niederdeutsche Sprachforschung 18 (1892), p. 81-104, hier p. 101 (moiŋ).
  69. Otto Ernst, Narrenfest. Satiren und Burlesken, Hamburg 1895, p. 58 (Moin, Herr Oberst!). Dez., Die größte Sünde, 1895, Leipzig 1907, p. 63 (moign).
  70. C. Lund, 'Im Wattenmeer’, in: Über Land und Meer: Deutsche illustrierte Zeitung, nr. 88 (1901-1902),, p. 755-756, hier p. 756 (moi'n).
  71. De Telegraaf, 30 september 1903 (môje, vermoedelijk te lezen als mô'jn, Raben Steinfeld bij Schwerin). Vgl. Clara Holst, ’Zur Aussprache in Fritz Reuters Heimat’, in: Jahrbuch des Vereins für Niederdeutsche Sprachforschung 33 (1907), p. 143-158, hier p. 155 (ejŋ, Ivenack en Stavenhagen). In 1914 was de groet hier vermoedelijk al algemeen: Cordt von Brandis, Der Kriegsstarke. Ernstes und Heiteres aus Krieg und Frieden, Berlijn 1932, p. 10, 40, 138, 173 (moin, Ruppin).
  72. Guido Eckardt, Wie man in Riga spricht. Eine Plauderei, 2e dr. Riga 1904, p. 5 (moj'n moj'n! Prost Nachfest!; mojn tevens als afscheidsgroet).
  73. Johann Michael Ranke [= Heinrich Bösking], De Lüde von’n Diek, Bremen 1908 p. 21-22 (moin).
  74. Pedersen, 'Mojn - moin' (1997), p. 5 (mojn).
  75. Edmund de la Fontaine, Luxemburger Sitten und Bräuche, Luxemburg 1893, p. 99 (opnieuw in: Veiner Geschitsfrënn. Ous der Veiner Geschicht 34 (2016), p. 34). Hansi (= Jean-Jacques Waltz), Professor Knatschké (œuvres choisies du grand Savant allemand et de sa fille Elsa), Parijs 1912, 2e dr. 1916, p. 116.
  76. Georg Müller-Heim, Leipzig und die Leipziger. Leute, Dinge, Sitten, Winke, Leipzig 1906, dl. 1, p. 112 ("unter Gleichgestellten").
  77. a b Prause, Grußformeln, p. 10-22: Morgengruß.
  78. Nieuwe Venlosche Courant, 11 juni 1921 (mòje mòje). V.L. Vanweddingen (= Vally Latte), 'De visscher (fragment)', in: De Morgen, 23 juni 1934 (mòjen mòjen, betreft Peelland).
  79. Loren Koehler en Ed Zacharius, Plautdietsch Lexicon (Low German Dictionary), 2013.
  80. Yme C. Schuitemaker, De klanten fen Kiker, Leeuwarden 1907, p. 12. Leeuwarder Nieuwsblad, 17 april 1925 (môje)
  81. Richard Löwe, 'Die Ausnahmelosigkeit sämtlicher Sprachneuerungen', in: Zeitschrift des Vereins für Volkskunde 1 (1891), p. 56-66, hier p. 66.
  82. S., ’Stimmen des In- und Auslandes. Wie geht’s?’, in: Der Türmer: Monatsschrift für Gemüt und Geist 4 (1901-1902), p. 450-451. hier p. 450.
  83. Bjarne P. Holmsen (= Arno Holz en Johannes Schlaf), Papa Hamlet,`Leipzig 1889 (Moi'n, oller Junge! Prost Neujahr!!). Arno Holz, Sozialaristokraten, Berlijn 1896 (moin). Gerhart Hauptmann, Der rote Hahn, Berlijn 1901 (moin). Kurt Tucholsky, 'Der Preußenhimmel', 1920, en 'Herrn Wendriners Jahr fängt gut an', 1926 (mojn). Walter Mehring, Der Kaufmann von Berlin, Berlijn 1929 (mojn). De verdubbelde vorm onder andere bij Hans Land (= Hugo Landsberger), Die Richterin, Berlijn 1893 (mojen mojen), en bij Arno Holz en Oskar Jerschke, Traumulus, München 1905 (moi'n moi'n).
  84. Otto Ernst (Schmidt) hanteerde de vorm moign (vanaf 1895), Gorch Fock, Georg Droste, Ludwig Jürgens en Georg von der Vring meun (vanaf 1911). Bij Hermann Heiberg het verdubbelde moigen moigen (1895), bij Otto Ernst.en Ludwig Frahm ook moign moign (resp. 1905 en 1919). De huidige vorm moin wordt in 1908 gebruikt door Johann Michael Ranke [= Heinrich Bösking] uit Bremen, daarna in Hamburg door Herman Boßdorf (1919), de feuilletonschrijver Hans Waldemar Fischer (1924) en Hans Leip (1937). Bij Manfred Hausmann uit Bremen vinden we mojn (1932), bij Fritz Specht in Hamburg moing moing (1934). De vorm morrn morrn, sinds 1857 bij Fritz Reuter, werd vanaf 1922 gebruikt door de Hamburger auteurs Rudolf Werner, Paul Wriede en Hans Ehrke.
  85. Wacław Berent, Próchno, Warschau 1903 (mojen! mojen!), eerder verschenen in Chimera (1901).
  86. Anna Brigadere, Akmen̦u sprostā, 1933, Mineapolis 1960 p. 6, 18, 22, 39, 40.
  87. Onno Poppinga, Hans Martin Barth en Hiltraut Roth, Ostfriesland. Biographien aus der Widerstand, Frankfurt am Main 1977, p. 20.(Groß Midlum, voor 1914)
  88. "Bi lüttje Lü deiht dat 'n Moin, man nich bi dat beter Volk". Hermann Boerma (1884-1971), Gerd Loop. Die Geschichte seines Lebens, Emden 1987 , geciteerd bij Byl, 'Nochmals: Moin-moin', p. 14. De auteur groeide op in Emden-Uphusen.
  89. Naar: Martha Köppen-Bode, Heimat. Eine Bauerngeschichte aus Ostfriesland, Emden 1912. De auteur woonde in Warsingsfehn.
  90. "Wenn sich zwei Ostfriesen ... treffen ..., sagen sie kurz und bündig 'moin' – gleichgültig ob es Morgen oder Abend ist". Ostfreesland. Kalender für Jedermann 12 (1925) [Norden 1924], p. 106. Byl, 'Nochmals: Moin-moin', p. 11-12.
  91. Peter Jensen, Wörterbuch der nordfriesischen Sprache der Wiedingharde, Neumünster 1927, p. 349.
  92. Max Lorenzen, EIne Kindheit hinter den Deichen Nordfrieslands, Bredstedt 1994.
  93. Franz Babsch, ’Eine Reise nach den Nordfriesischen Inseln’, in: Jahresbericht des Privat-Gymnasiums in Graz 25 (Graz 1910), p. 1-16, hier p. 14,
  94. Hoekstra, Grüße aus Nordfriesland', p. 40.
  95. Jaartallen tussen haakjes betreft vermeldingen die niet met zekerheid aan de woonplaats van de auteur gekoppeld kunnen worden of waarvan de interpretatie onzeker is.
  96. Vgl. Tjaard W.R. de Haan, '"Wilmshoaven aan Noordzee", een Duits-Groninger arbeiderslied', in: W. van Nespen (red.), Miscellanea Prof. Em. Dr. K.C. Peeters, Antwerpen 1975, p. 265-273.
  97. ZNAB (= Max Adriani Engels), 'De geest der N.E.C. en de Noordelijke candidaat', in: Het Noordelijk Sportblad 1, nr. 45 (6 april 1921). Over de auteur: Jan Mulder, Strafschopgebieden & reserves, Amsterdam 2002.
  98. Wiert J. Eelssema, ’Zaterdagavond in 't dorp. (Een zomerherinnering)’, in: Nieuwsblad van het Noorden, 8 december 1928 (betreft Nieuw-Scheemda).
  99. Vgl. De Noord-Ooster (Veendam), 13 november 1948.
  100. Jelte Dijkstra, ‘Braif van Derk Dontjer bie ’t Veentjer Draai aan Pait Lombok op ’t Bavvelter Veurwaark’, in: Het Noorden in Woord en Beeld 14, nr. 40 (16 december 1938), p. 24, De auteur schreef in het dialect van Noordbroek, waar hij onderwijzer was geweest; de brief was bericht aan Jacob Rietema, die uit Grijpskerk afkomstig was.
  101. Rein Brouwer, Douw over dorstig land, Den Haag 1941, p. 118 (moi), 157 (hé moie), 287 (nou, moije); het verhaal speelt zich af in Siddeburen.
  102. Simon van Wattum, Doar gunder in ’t veld (1950-1951), als feulleton gepubliceerd in de Winschoter Courant, hier voor het eerst 13 januari 1951 (moi).
  103. Een van de eerste vermeldingen betreft een bekroond toneelstuk van Germ Elst (= Gerben Stel), ‘Naothan de Wieze’, in: Maandblad "Groningen" 5 (oktober 1922), p. 145-158, hier p. 149 (mojje). De auteur groeide op in de stad Groningen; de latere uitgave heeft moije. Naothan de Wieze, Groningen 1937, p. 22.
  104. Uit de Veenkoloniën: advertentie van H. Mulder te Veendam, De Noord-Ooster, 28 december 1922 (môje). Vgl. 'Miemeroaties van Derk Knitjer en de vrouw', in: De Noord-Ooster (Veendam), 25 december 1946 (mojje). De groet wordt in latere afleveringen niet meer gebruikt.
  105. Andreas M.J. Deelman, ‘Tiepelwaark’, in: Dörp en Stad (juli 1941), nr. 7, p. iv-vi, hier p. v (de auteur, die voor 1914 in Stadskanaal opgroeide, begroeteen oude bekende met: moij'n, Pieter). Eltje, 'Joa, doomnee (‘n Knoalster Kerstvertelster)', in: Dörp en Stad n.r. 1, nr. 12 (november 1949), p. 110-111, hier p. 110 (moi'n). Ook gebruikt Deelman deze vorm in zijn populaire feuilleton SIentje uut e Golden Raaiger (Winschoter Courant, 30 november en 4 december 1954).
  106. Vroege Noord-Groningse voorbeelden bij de hoofdonderwijzer Boelo H. de Graaff te Kloosterburen, de onderwijzer Jan Boer uit Rottum, die in het Oldambt had gewerkt, en de joods-socialistische toneelschrijver Benjamin H. Broekema te Warffum: Gerard Nielen, Gebroeders Kalkoen, vert. door B.H. de Graaff, Alkmaar 1927, p. 14 (mô-je! mô-je!). Jan Boer, ‘De Waddenduvel (wintersprookje)’, in: Maandblad “Groningen” 11 (1928), p. 233-236, hier p. 233 (moj). B.H. Broekema, De olle Vrijgezel. Bekroond toneelspul, Groningen 1935, p. 60 (Ik zee: Moi! Moi, zeden aandern; eerste opvoering: Nieuwsblad van het Noorden, 20 november 1931). Dez., Voutbaalclub “De Kous op de Kop”, Groningen [1935], p. 5 (moi).
  107. De redactie van Dörp en Stad (onder voorzitterschap van Ter Laan) voegde nog in 1962 een voetnoot toe aan een gedicht in het Oldambtster dialect: "Moi = goede morgen". Tjaard W.R. de Haan, 'Ogentroost veur domie B. van Halsema', in: Dörp en Stad n.r. 14, nr. 2 (februari 1962), p. 44.
  108. Arjen Miedema, Brecht en haar knecht, Wageningen 1954 (moj mneer; het boek speelt zich af in Kleiwerd (Bedum) en verscheen als feuilleton in Trouw).
  109. 'Eenheid in de Groninger spelling', in: Dörp en Stad n.r. 9, nr. 1 (januari 1957), p. 3-4 (mòi "goede morgen").
  110. Anne de Vries, Evert in Turfland, Groningen 1930, p. 24, 43, 74 (mojje). De roman speelt zich af in 2e Exloërmond, waar Gronings werd gesproken. Zo ook Emmer Courant, 27 november 1936 (mòje). Provinciale Drentsche en Asser Courant, 31 oktober 1941 (mòje, Orvelte).
  111. ‘Stereotiepe Drentse groet lokt scheldkanonade uit’, Provinciale Drentsche en Asser Courant,  24 november 1951. Emmer Courant, 26 november1951.
  112. Het Binnenhof, 2 juni 1950 ("de Drentse groet"). Zo ook op Het Bildt: Leeuwarder Courant, 18 april 1947. Vgl. voor Groningen: 'Moi', Nieuwsblad van het Noorden, 20 juni 1970.
  113. Tilman Allert, Der deutsche Gruß. Geschichte einer unheilvollen Geste, Berlijn 2008.
  114. Karl-Ludwig Sommer, Bekenntnisgemeinschaft und bekennende Gemeinden in Oldenburg in den Jahren der nationalsozialistischen Herrschaft, Hannover 1993, p. 39.
  115. Inge Marssolek en René Ott, Bremen im Dritten Reich. Anpassung, Widerstand, Verfolgung, Bremen 1986, p. 172.
  116. Timothy P. Mulligan, Neither Sharks nor Wolves: The Men of Nazi Germany's U-Boat Arm 1939-1945, Annapolis, MD 1999. Mogelijk heeft de auteur zich echter laten beïnvloeden door de film Das Boot van Wolfgang Petersen (1981). Vgl. Jochen Brennecke, Das grosse Abenteuer. Deutsche Hilfskreuzer, 1939-45, Biberach an der Riss 1958, p. 14. Tjark Herbert Ufen, Eine Jägerkompanie, Berlin 1938 (moin).
  117. De historische gegevens zijn niet goed vergelijkbaar. Alleen Prause (1930) behandelt de ochtendgroet; Eichhoff (1977) en de Atlas zur deutschen Alltagssprache (2011) uitsluitend de middag- en de afscheidsgroet.
  118. Prause, Grußformeln, p. 18, 95-96. Thomas Schürmann, 'Adieu und tschüs im Deutschen’, in: Muttersprache. Vierteljahresschrift für deutsche Sprache 104 (1994), p. 260-274.
  119. Ulfert Becker en Christopher Braun, 50 Dinge, die ein Norddeutscher getan haben muss, Duisburg 2011, p. 91.
  120. Brikena Kadzadej, Anrede- und Grußformen im Deutschen und Albanischen (kontrastiver Vergleich), diss. Gießen 2003, p. 151-153. Voorbeelden bij Byl, 'Nochmals: Moin moin', p. 14-15.
  121. Vgl. Brigitte Grunert, Die Berliner Mundart. Ein Sprach(ver)führer, Berlin 2003, p. 83.
  122. Matthias Schümann: Das Geheimnis des "Moin Moin"-Grußes. Über das Glück in Norddeutschland, Deutschlandfunk Kultur, 20 maart 2020.
  123. Pedersen, 'Sprogbrug og sprogsyn', p. 327-333.
  124. Hannes Flessner (Aurich), in: Claus Schuppenhauer (red.), Niederdeutsch heute : Kenntnisse, Erfahrungen, Meinungen, Leer 1976, p. 65 (Moin Moin). Nieuwsblad van het Noorden, 15 december, 1979 (Moi'n Nachbar); 31 juli 1981 (Moin Moin).
  125. Begrüssung: Auf Helgoland sagt man Hallo! Website Gemeinde Helgoland (geraadpleegd 11 mei 2023).
  126. Pedersen, 'Sprogbrug og sprogsyn', p. 328.
  127. a b Angelika Linke, ’Musterwandel als Indikator für soziokulturellen Wandel. Ein Abriss zur Veränderung von Grussformeln vom 17. zum 21. Jahrhundert’, in: Beate Weidner e.a. (red.), Verfestigungen in der Interaktion, Konstruktionen, sequenzielle Muster, kommunikative Gattungen, Berlijn, Boston 2022, p. 131-157, hier p. 147-148.
  128. Suin Shin, Grammaticalization of Politeness: A Contrastive Study of German, English and Korean, Berkeley, CA 2006, p. 120.
  129. Hugo Schuchardt, Über die Lautgesetze. Gegen die Junggrammatiker, Berlijn 1885, p. 26.
  130. Louis Gauchat, 'Analogien zwischen Schrift und Sprache, in: Helvetia 12 (1893), p. 384-390, hier 388 (ook als afzonderlijke publicatie, Bern 1893, p. 7).
  131. Wacław Miodek, Die Begrüßungs- und Abschiedsformeln im Deutschen und im Polnischen, Heidelberg 1994, p. 54.
  132. Hoekstra, 'Grüße aus Nordfriesland', 40-41.
  133. a b Reker, 'Groet'n oet Grunnen', p. 71-72. Zo ook in zijn oratie: Siemon Reker, Vrij gelijkvormig, en allen daar door niet onäangenaam, [Groningen] 2002.
  134. Kornelis ter Laan, Nieuw Groninger woordenboek, 2e herz. dr. Groningen 1952, trefwoord: moi(den).
  135. Geert Kocks, 'Toalproat: moi (2)', in: Nieuwsblad van het Noorden, 8 augustus 1985.
  136. Jan Jansz. Starter, Friesche lusthof, beplant met verscheyden stichtelijcke minne-liedekens, Amsterdam 1627, p. 112..
  137. Een schoon liedekens. Boeck inden welcken ghy in vinden sult. Veelderhande liedekens, Antwerpen [1544], fol. 13v. De Franse tegenhanger bonjour voor het eerst in 1534 bij Rabelais: Kurt Baldinger, Etymologisches Wörterbuch zu Rabelais (Gargantua), Tübingen 2001, p. 111. Vgl. Gérard de Vivre, Douze dialogues et colloques, Parijs 1574, p. 57. Levinus Hulsius, Dictionnaire François-Allemand et Allemand-François, 3e dr., Frankfurt am Main 1607, p. 155 ("Dieu vous donne le bon jour").
  138. Karl Schröder (red.), Reineke de Vos, Leipzig 1872, p. 48 (oorspr. Lübeck 1498). Zie voor de vroegste ontwikkeling vooral Prause, Grußformeln, p. 10-11. Over het verdwijnen van God uit de Noord-Duitse groetformules, in tegenstelling tot het Zuid-Duitse Grüss Gott!: Horst Fuhrmann, Überall ist Mittelalter. Von der Gegenwart einer vergangenen Zeit, München 2010, p. 37.
  139. Vgl. Thesaurus Theutonicæ linguæ. Schat der Neder-duytschen spraken, Antwerpen 1573, trefwoord: Morgengroete ("eenen goeden morgen")
  140. Walther Bolhöfer, Gruß und Abschied in althochdeutscher und mittelhochdeutscher Zeit, Gottingen 1912, p. 25-26 (guoten morgen, guoten âbent), 43 (guoten morgen gebe dir got, beide 13e eeuw). Nog in de 16e eeuw: Hans Sachs, Werke, dl. 9, Tübingen 1876, p. 27 ("Gott geb' dir einen guten morgen", 1535).
  141. De eerste Engelse vermelding bij Geoffrey Chaucer, The Miller's Tale ("good morrow", ca. 1386). Zie: Joachim Grzega, ‘Hãl, Hail, Hello, Hi: Greetings in English Language History’. in: Andreas H. Jucker en Irma Taavitsainen (red.), Speech Acts in the History of English, Amsterdam 2008, p. 165-194, hier p. 171-173.
  142. Prause, Grußformeln, p. 6-7.
  143. Vgl. Byl, 'Moin!', p. 36: "Die allgemeine Kontraktionstendenz scheint hier zusammengtroffen zu sein mit einer uralten - friesischen - Sprachschicht, die sich vielleicht eine affektive Nachwirkung alten Sprachguts erklären läßt". Kritisch hierover: Hoekstra, 'Grüße aus Nordfriesland', 40-41.
  144. Thomas Schürmann, Tisch- und Grußsitten im Zivilisationsprozeß, Münster e.a. 1994, p. 189-193, 201-212. Vgl. Cas Wouters, Informalisering. Manieren en emoties sinds 1890, Amsterdam 2008.
  145. Johann Christian Heyse, Handwörterbuch der deutschen Sprache, dl. 2.1, Magdeburg 1849, p. 203.
  146. "Der Gruß ist in diesem Falle ein Ansprechen des anderen, das sich nur der Ranghöhere erlauben darf, und es mag hier nachklingen, daß das Wort 'grüßen' im Deutschen bis in die Frühneuzeit auch den allgemeinen Bedeutungsgehalt von 'ansprechen', 'anreden' oder auch 'herausfordern' und 'angreifen' umfaßte." Schürmann, Tisch- und Grußsitten, p. 190, vgl. 197-198.
  147. "Der Übergang von der Formel Guten Morgen! bis zu Moin! ist von der sozialen Distanz der Gesprächspartner abhängig. Je enger der Grad der Verwandtschaft oder Bekanntschaft ist, desto eher werden die umgangssprachlichen Formen gebraucht". Wacław Miodek, Die Begrüßungs- und Abschiedsformeln im Deutschen und im Polnischen, Heidelberg 1994, p. 55.
  148. Hermann Bausinger, ’Bürgerlichkeit und Kultur’, in: Jürgen Kocka (red.), Bürger und Bürgerlichkeit im 19. Jahrhundert, Göttingen 1987, p. 121-142, hier p. 125-127. Schürmann, Tisch- und Grußsitten, p. 184, wijst op de militaire oorsprong van deze gewoonte. Nederlandse bronnen spreken na 1900 over de tik tegen de pet als een joviale of gemoedelijke groet; eerder gold dit als een militair gebaar.
  149. Vergelijk het spreekwoord: "Met de pet op je test kom je er ook best", voor het eerst gedocumenteerd in 1918 en dan nog gekenschetst als "brutaal". De Avondpost, 23 november 1918. Sumatra Post, 11 oktober 1919. Nieuwe Winterswijksche Courant, 14 mei 1926. Daarentegen felle kritiek op het hoed afnemen in De Tribune, 17 juli 1926.
  150. Hermann Heiberg, ‘Über das Grüßen’, in: Jugend 1 (1897), p. 219-222; de auteur woonde in Schleswig.
  151. Vgl. Berthold Delbrück, Grundfragen der Sprachforschung: Mit Rücksicht auf W. Wundts Sprachpsychologie erörtert, Straßburg 1901, p. 141.
  152. Prause, Grußformeln, p. 6.
  153. Darwinkel, 'Kuj gien moi zeggen?', p. 87.
  154. Dörte Hansen, Mittagstunde, München 2018, vert. als Middaguur, Amsterdam 2019. De roman speelt zich af in de omgeving van Husum.
  155. Jacobus Johannes Cremer, Hanna de freule, Amsterdam 1873, p. 34
  156. Dagsoam werd aanvankelijk alleen onder bekenden gebruikt, de begroeting dag alleen onder de lagere klassen, de uitdrukking dag zeggen alleen bij het weggaan van kinderen. Helmer Molema, Woordenboek der Groningsche volkstaal in de 19de eeuw, Winsum 1887, p. 64-65. Geert Egberts Wildeboer, Nanuts bijdragen. moppen en mopjes in Groningsch dialect, Groningen 1882, p. 23.
  157. Eeltsje Halbertsma, Leed in wille, Deventer 1854, p. 178. Joost Halbertsma en Tsjalling Halbertsma, Rimen ind teltsjes, Deventer 1871, p. 260. Het Friese moarn jimme is te vergelijken is de Oost-Groninger groet moi doe ("goedemorgen jij").
  158. Arno Holz, Sozialaristokraten, Berlijn 1896.
  159. Vgl. voor Oost-Friesland: gun mörgen mitnanner (1847); voor de regio Bremen-Stade: go’n morgen all to hoop (1869), uitgesproken om sociale distantie te overbruggen; en in Holstein: goden dag tosamen (1800). Enno Hektor, Harm Düllwuttel un all, wat mehr is, Emden 1905, p. 57. Eberhard Tiling, Versuch eines bremisch-niedersächsischen Wörterbuchs, dl. 6, Bremen 1869, p. 115. Johann Friedrich Schütze, Holsteinisches Idiotikon, Hamburg 1800, dl. 1, p. 200. De inclusieve beleefdheidsformule is overigens veel ouder en komt al voor bij Erasmus, Shakespeare en Rabelais. Vgl. Theodor Arnold, Neue englische Grammatica, Hannover 1718, p. 382: "Guten Morgen alle miteinander - Good morrow all together".
  160. Byl, 'Moin!', p. 32.
  161. Uit vele voorbeelden: Walter Krämer en Götz Trenkler, Lexikon der populären Irrtümer, Frankfurt am Main 1996, 2e dr. Berlijn 2003, p. 223 (zie ook Wikipedia Duits: Moin). Ulfert Becker en Christopher Braun, 50 Dinge, die ein Norddeutscher getan haben muss, Duisburg 2011, p. 91. Eva Hochrath en Rumold Hochrath, Langenscheidt Lilliput Plattdeutsch, München 2015, p. 165.
  162. Martin Schröder (red.): Niedersächsisches Wörterbuch, dl. 8, Neumünster 2011, kol. 782-787 (trefwoord mōi), hier p. 784 (= afl. 63, 2010). Echter niet in Hamburgisches Wörterbuch, dl. 3, Neumünster 2004, kol. 379 (trefwoord: Morgen).
  163. Plattdeutscher Gruß “Moin Moin” jetzt im Duden, Persbericht Institut für Niiederdeutsche Sprache, 12 augustus 2004 (gearchiveerd).
  164. Dirks Paulun, Platt auf Deutsch. Herkunft und Bedeutung plattdeutscher Wörter, München 1974, p. 49.
  165. Gertrud Nordmann-Stabenow, Plattdeutsch und Plattdänisch im Grenzland Schleswig, Husum 1980, p. 6-7.
  166. De Luxemburgse taalkundige Johannes Kramer, noemt de gangbare afleiding uit gudde Moiën een volksetymologie en stelt een alternatieve afleiding uit een hypothetisch *e môien Dag. Zie: Kramer, 'Entre français, allemand et néerlandais. Quelques formules de politesse luxembourgeoises', in: Dieter Kremer en Alf Monjour (red.), Studia ex hilaritate. Mélanges de linguistique et d'onomastique sardes et romanes offerts à Monsieur Heinz Jürgen Wolf, Straatsburg en Nancy 1996, p. 201-209, hier p. 203. Dez., 'Politeness in Luxemburg', in: Leo Hickey en Miranda Stewart (red.), Politeness in Europe, Clevedon 2005, p, 58-65, hier p. 61. Kritiek hierop van zijn collega Sam Merch: Warum sagen in Luxemburg eigentlich alle "Moien"?, 2018 (geraadpleegd 12 mei 2023).
  167. Hoekstra, 'Grüße aus Nordfriesland', p. 40-41.
  168. Woordenboek der Nederlandsche taal, trefwoord: mooi (1907).
  169. N. van der Sijs, Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag 2010 (met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015), trefwoord: mooi. Otto Mensing, Schleswig-holsteinisches Wörterbuch, dl. 3, Neumünster 1931, kol. 669 (trefwoord: moi, uitgesproken als [moːɪ]?). Beate Hennig en Jürgen Meier (Red.), Hamburgisches Wörterbuch, dl. 3, Neumünster 2004, kol. 368-369: (trefwoord: mooi). Friedrich Kluge, Seemannssprache. Wortgeschichtliches Handbuch deutscher Schifferausdrücke älterer und neuerer Zeit, Halle an der Saale 1911, p. 580 (trefwoord: moi).
  170. M. Philippa e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdam 2003-2008, trefwoord: mooi. J. Verdam en Eelco Verwijs, Middelnederlandsch Woordenboek, dl. 4 (1899), trefwoord: mooyII.
  171. In het Oudfries komt de vorm mōi niet voor: Volkert F. Faltings, Etymologisches Wörterbuch der friesischen Adjektiva, Berlijn 2010.
  172. Hermann Teuchert, Die Sprachreste der niederländischen Siedlungen des 12. Jahrhunderts, Neumünster 1944, herdr. Wenen 1972, p. 79, 105, 315 ("als Verkehrswort ... der seemännischen oder Handelssprache zugehörig"). Jan de Vries, Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leiden 1971, trefwoord: mooi (met literatuurverwijzingen).
  173. Uitvoerige kritiek bij Byl, 'Moin!', p. 32-35. Hoekstra, 'Grüße aus Nordfriesland', p. 40-41.
  174. Reker, 'Groet'n oet Grunnen', p. 71-72. De redactie van het Woordenboek der Nederlandsche taal (trefwoord: mooi) wijst er echter op dat de bewerker van Coornherts Odyssee het woord moo[i] al in 1605 laat rijmen op snoo[d], alsoo en bloo[d]). W.A.P Smit, Kalliope in de Nederlanden. Het Renaissancistisch-klassicistische epos van 1550 tot 1850, Assen 1975-1983, dl. 1, p. 323.
  175. Byl, 'Moin!', p. 32. Pedersen, 'Sprogbrug og sprogsyn', p. 328. Zo ook taalprofessor Enno Schmoll uit Oldenburg: Woher kommt “moin”? Ostfriesen wünschen abends "Guten Morgen”? PlattdüütskBlog, 17 augustus 2017.
  176. Uit vele voorbeelden: Sylvie Gühmann, Fettnäpfchenführer Ostfriesland. Eine Ode an das Moin, Neuss 2019, p. 15-17, 245. Frank Nussbücker en Anke Nussbücker, Fettnäpfchenführer Ostsee. Auf dem Bodden der Tatsachen, Neuss 2021, p. 11-15.
  177. Heinz Scheele: Wor Moin her kaomen dait, Nordwest Zeitung Online, 21 juni 2019. De verklaring mojen wind duikt op in een brochure van de Handels- und Gewerbeverein Wiedingharde te Neukirchen (Kreis Nordfriesland), omstreeks 1999. Christiansen’s Website: “Moin“ (geraadpleegd 2 juni 2023). Hij gaat terug op. Nordmann-Stabenow, Plattdeutsch und Plattdänisch, 1980, p. 6, die echter iets anders beweert.
  178. Wilhelm H. Mielck, 'Beiträge zur niederdeutschen Kinderliedkunde. Der Rummelpott und das Schiff von Holland', in: Korrespondenzblatt für niederdeutsche Sprachforschung 7 (1882), p. 9-24, hier p. 18-22 (Un wenn dat Schipp vun Holland kümt, Denn hewwt wi mojen Wind!).
  179. Werner Junge: Moin, SH von A bis Z. Gesellschaft für schleswig-holsteinische Geschichte (geraadpleegd 10 mei 2023). Zie: Have a nice day (Engelstalig).
  180. Website Moin Moin Wochenzeitung: Wir sagen Tschüss (geraadpleegd 2 juni 2023).
Mediabestanden
Zie de categorie Moin van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.